Afgezonderd mbt eten

Schriftlezing: Leviticus 20:24,25

Vertaald vanuit het Engels door A.Weeda

 

 

     Het doel van de beperkingen die God met betrekking tot het eten oplegde aan Israel kunnen we lezen in vers 26, “En gij zult Mij heilig zijn, want Ik, de Heere, ben heilig; en  ik heb u van de volken afgezonderd, opdat gij van mij zoud zijn.” In het elfde hoofdstuk  van Leviticus kunnen we de lijst van vlees vinden, dat door God was toegestaan. Ook vinden we daar de lijst van onreine dieren.  Zijn volk moest zich afzonderen  van de volken om hen heen en dit was één manier waarop Hij zijn volk deze les leerde.  Zij moesten gehoorzaam zijn aan de enige en levende God in hun dagelijks leven. Er is geen twijfel mogelijk dat er ook gezondheidsredenen waren voor deze beperkingen, maar het primaire doel was om hen de afzondering tot God uit te leggen.

 

     Het is interessant om te zien dat God hier in Handelingen 10:11-16 gebruik van maakt om aan Petrus te laten zien dat de deur tot behoudenis ook voor de heidenen geopend was.  Toen God Petrus instrueerde om op te staan, te slachten en te eten, van de dingen die eerst  verboden waren,  zei Petrus, “Geenszins, Heere! Want ik heb nooit gegeten iets, dat onheilig of onrein was. “ God antwoordde in vers 15, “Hetgeen God gereinigd heeft, zult gij niet onheilig maken.” Dit is, denk ik, de manier waarop God Israel na de bedeling van genade zal gebruiken om de heidenen te bereiken.  Cornelius ging in in de zegeningen van het volk Israel.

     In de huidige bedeling van genade hebben we niet zo’n lijst: maar  God roept ons nog steeds op om in afzondering van de wereld en tot Hem te leven. In Romeinen 12:2 lezen we, “En wordt deze wereld niet gelijkvormig; maar wordt veranderd door de vernieuwing van uw gemoed, opdat gij moogt beproeven, welke de goede, en welbehagelijke en volmaakte wil van God is.”