In de wereld, maar niet van de wereld
Schriftlezing: Johannes 17:14-16
Als je behouden bent, en de wereld houdt van jou, dan is er iets verkeerd. Lees deze verzen: “Indien u de wereld haat, zo weet, dat zij Mij eer dan u gehaat heeft. Indien gij van de wereld waart, zo zou de wereld het hare liefhebben; doch omdat gij van de wereld niet zijt, maar Ik u uit de wereld heb uitverkoren, daarom haat u de wereld.” Johannes 15, 18,19.
Dit citaat is het deel van een antwoord dat Christus gaf aan Zijn discipelen toen Judas Hem vroeg: “Heere, wat is het, dat Gij Uzelf aan ons zult openbaren, en niet aan de wereld?” (Johannes 14:22). De verzen die we nu overdenken zijn deel van het gebed van Christus’ gebed tot Zijn Vader, net voordat Hij gevangengenomen en gekruisigd werd.
Hier spreekt Christus niet tot de discipelen, maar is Hij voor hen aan het bidden. Gedurende het gebed, dat begint in Johannes 17:1, erkent Christus dat deze discipelen aan God de Vader toebehoren en niet aan de wereld. Christus zal hen en de wereld echter spoedig verlaten, na Zijn verwerping, kruisiging, dood, begrafenis, opstanding en hemelvaart. Zijn volgelingen die aan God toebehoren worden achtergelaten in de wereld. Zij moeten in de wereld blijven, maar niet van de wereld worden. Hij vraagt de Vader om hen te bewaren, vreugde te geven en hen te bewaren van de boze. Hen te heiligen door de waarheid en dat zij in de toekomst met Christus in glorie zullen zijn.
Wij, die nu gered zijn, zijn ook in de wereld, maar niet van de wereld. Het feit dat we niet van de wereld zijn, betekent niet dat we geen contact mogen hebben met de mensen van deze wereld (I Korinthe 5:10), maar het betekent dat je aan God toebehoort (I Korinthe 6:19,20) en je bent in de wereld om Zijn invloed te laten zien. Je hebt een bediening van God ontvangen voor de wereld die in vijandschap leeft met God (II Korinthe 5:18,19). God wil u gebruiken. Maar Hij wil geen vuil vat gebruiken. U behoort uw vat schoon te houden en voor Hem te gebruiken. (II Timotheüs 2:21)